 |
Lees in naam van uwen Heer, die alle dingen heeft geschapen. |
 |
Die den mensch van gestold bloed schiep. |
 |
Lees; want uw Heer is de weldadigste; |
 |
Die (den mensch) het gebruik van de pen leerde; |
 |
Die den mensch leerde, wat hij niet kende. |
 |
Waarlijk. Maar de mensch wordt we |
 |
Omdat hij ziet, dat hij overvloedige rijkdommen heeft. |
 |
Waarlijk, tot uw Heer zal de terugkeer van alles zijn. |
 |
Wat denkt gij van hem, die verbiedt. |
 |
Onzen dienaar als hij bidt? |
 |
Wat denkt gij, indien hij de ware richting zou volgen. |
 |
Of vroomheid bevelen? |
 |
Wat denkt gij, indien hij de goddelijke openbaringen van valschheid beschuldigt, en zijn rug toewendt? |
 |
Weet hij niet, dat God het ziet? |
 |
Ja, waarlijk indien hij niet ophoudt, zullen wij hem bij de haren van zijn voorhoofd grijpen, |
 |
Van zijn leugenachtig en zondig voorhoofd. |
 |
En laat hem zijn raad te zijner hulpe roepen. |
 |
Ook wij zullen de helsche wachten roepen, om hem in de hel te werpen. |
 |
Waarlijk, gehoorzaam hem niet, maar ga voort God te aanbidden, en tracht hem te naderen. |