 |
De tijd nadert, waarop de bewoners van Mekka rekenschap zullen moeten afleggen, en nochtans zijn zij achteloos en hebben zich van de overdenking daarvan afgewend. |
 |
Er komt geene waarschuwing tot hen van hunnen Heer, die hun onlangs in den Koran werd geopenbaard, of als zij die hooren, maken zij haar tot een voorwerp van hunnen spot. |
 |
Hunne harten denken slechts aan vermaken. En zij die onrechtvaardig handelen, spreken heimelijk met elkander, zeggende: Is deze Mahomet iets meer dan een mensch gelijk gij? Wilt gij dus naar een tooverij luisteren, terwijl gij duidelijk bemerkt, dat het niets anders is. |
 |
Zeg: Mijn Heer weet wat in den hemel en op aarde wordt gesproken; hij hoort en ziet alles. |
 |
Maar zij zeggen: De Koran is een weefsel van droomen; hij heeft dien uitgedacht; hij is een dichter; laat hem dus met een wonder tot ons komen, op dezelfde wijze als de vroegere profeten werden gezonden. |
 |
Geene der steden welke wij verdelgd hebben, geloofde de wonderen welke zij voor hunne oogen zagen geschieden. Zullen deze dus gelooven indien zij een wonder zien? |
 |
Wij zonden geene andere gezanten v |
 |
Wij gaven hun geen lichaam, dat onderhouden kan worden zonder dat zij voedsel gebruikten, en zij waren niet onsterfelijk. |
 |
Maar wij vervullen onze belofte omtrent hen; wij bevrijdden hen en degenen die ons behaagden, maar wij verdelgden de zondaren. |
 |
O Kore |