 |
Ik zweer bij den hemel en bij de ster, die des nachts verschijnt. |
 |
Maar wat zal u datgene doen verstaan, wat bij nacht verschijnt? |
 |
Het is de ster, die glansrijke stralen schiet. |
 |
Iedere ziel heeft een wachter, die over hem is aangesteld. |
 |
Laat de mensch dus overwegen van wat hij is geschapen. |
|